-
1 practise
practise1→ practice practice/————————practise2♦voorbeelden:1 praktiseren ⇒ uitoefenen, beoefenen♦voorbeelden:1 does he still practise his religion? • praktiseert hij nog altijd?he practises as a lawyer • hij werkt als advocaat2 oefenen ⇒ instuderen, repeteren3 uitoefenen ⇒ (be)oefenen, betrachten♦voorbeelden:practise economy • zuinigheid aan de dag leggen, zuinig zijn -
2 he practises as a lawyer
he practises as a lawyer
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский